De Slowaakse Staande Hond (SRSH) is een van origine een voorstaande jachthond, die zijn baas helpt met het hele “jachttraject”. In Engeland, waar de rijkere (hobby) jagers woonden, waren de jagers vaak in het bezit van twee of drie honden. Hij gebruikte de voorstaande hond (bv de Pointer) voor het zoeken en voorstaan op vlak terrein, de spaniel (bv de Waterspaniel) voor het zoeken van wild in dichtbegroeide of moerasachtige gebieden, en de retriever (bv de Labrador) voor het ophalen van geschoten wild.
In Duitsland en Oost Europa waren de jagers een stuk minder welvarend. Zij ontwikkelden allround jachthonden die alles konden; voorstaan, uitstoten en apporteren. Ze hadden een hond voor ogen die gemakkelijk te trainen was, lang mee ging en hard voor zichzelf was. Dit vanwege het feit dat ze ook voor groot en roofwild moeten kunnen worden ingezet.
In het land van herkomst wordt de Slowaakse Staande Hond nog voornamelijk gebruikt voor de (praktijk)jacht. Dit wil zeggen dat de hond door het veld reviert (patronen loopt), het wild in de neus krijgt (ruikt) en op een bepaalde afstand stil blijft staan, waarmee het aangeeft dat zich op niet al te grote afstand een stuk wild bevindt. De jager krijgt zo de tijd om zijn geweer aan te leggen, waarop de hond het wild uitstoot (opjaagt), zodat de jager het kan schieten. Het geschoten wild wordt vervolgens door de hond gezocht en geapporteerd (opgehaald) en aan de jager ter hand gesteld.
De Slowaak bedient een veld met hoge snelheid en neemt veel afstand van de (voor)jager. Rastypisch gezien is een zoekbreedte tot 300 meter zeer gewenst, met een slagdiepte tot 30 meter.
Op dit moment valt de Slowaak onder rubriek Continentaal C, zoals ook de Weimarse Staande Hond. De andere beide rassen waaruit de Slowaakse Staande is ontstaan, zijn ingedeeld in rubriek B.Van honden uit rubriek B mag worden verlangd dat deze aan beide kanten van de voorjager flankeert tot 200 a 300 meter, met een diepte van de slagen naar voren van 25 a 30 meter. Voor de honden uit rubriek C is dit respectievelijk circa 100 en 25 a 30 meter.
Daarnaast wordt er met de Slowaak ook gewerkt met roodwild en roofwild. De Slowaak moet hiervoor moed tonen en standvastig kunnen zijn. Hij moet het wild durven stellen en mag niet opgeven.
Zo’n hond moet natuurlijk niet voor een kleintje vervaard zijn, en de Slowaak is dan ook zeker niet kieskeurig. Hij neemt gemakkelijk water aan en geeft niets om een stekelige dichte dekking. Hij wil zijn baas plezieren en gaat daarin heel ver.
(red. Paulien Jansen)